zondag 24 juni 2012
De paarse morgenster of
boksbaard (Tragopogon porrifolius), ook wel haverwortel, armeluisasperges,
witte schorseneren, oesterplant, boksbaard en keukenmeidenverdriet genoemd,
behoort tot de composietenfamilie (Compositae oftewel Asteraceae). De soort komt
oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied, waar hij sinds de oudheid als
groente werd gebruikt. In België en Nederland is de soort ingeburgerd.
Tragopogon ×mirabilis is een natuurlijke hybride tussen de paarse morgenster en
Tragopogon pratensis.
Het is een tweejarige plant die
0,2-1,2 m hoog wordt. De stengels zijn kaal of licht vlokkig behaard. De
bladeren zijn grasachtig, breed-lintvormig, aan de basis verbreed,
parallelnervig en 10-15 cm lang. De plant is vorstbestendig.
In het tweede jaar bloeit de plant
van april tot juni. Het bloemhoofd groeit solitair op sterk verdikte,
eindstandige stelen en is 6-7 cm breed. Het bloemhoofd wordt meestal omgeven
door tot acht lintvormige omwindselbladeren en bestaat alleen uit
bruin-violette, tot 2,5 cm lange lintbloemen die zich bij warm weer openen. De
vruchten zijn nootjes met daarop veerachtig vruchtpluis, dat korter is dan de vrucht.
De paarse morgenster wordt
hoofdzakelijk als wortelgroente gebruikt onder de naam haverwortel. De bladeren
kunnen in salades worden verwerkt of op dezelfde manier als spinazie worden
bereid. De zoet smakende, melksap bevattende wortel, waarvan de smaak aan
oesters doet denken, is zeer voedzaam. De wortels moeten onder water worden
geschild, vanwege het kleverige melksap. De plant kan worden gezaaid in maart
tot mei, waarna er in oktober tot februari van geoogst kan worden. De tot 30 cm
lange, harige penwortel kan alleen in het eerste jaar geoogst worden, omdat hij
in het tweede jaar te houtig wordt als ook de bloeiwijzen zich ontwikkelen.
Zoals vele groentesoorten wordt
ook de paarse morgenster in de volksgeneeskunde gebruikt. Nicholas Culpeper
(1614–1645) schrijft: “De gekookte wortel is goed voor de koude, verwaterde
maag”. Bovendien schreef hij de plant voor als lever en galblaastonicum. Maar
ook Schwindsüchtige (naar de beschrijvingen van dit ziektebeeld gaat men ervan
uit dat het om tuberculose ging) zouden er door aansterken.
De haverwortel werd al in de
zestiende eeuw in Midden-Europa verbouwd, maar in de loop van de tijd werd hij
bijna volledig verdrongen door de grote schorseneer, die een soortgelijke smaak
heeft. Gebrande haverwortels leverden in tijden van schaarste een koffiesurrogaat.
zaterdag 23 juni 2012
De plakker (Lymantria dispar) is een
nachtvlinder uit de familie van de donsvlinders (Lymantriidae). die voorkomt in
het westelijk deel van het Palearctisch en als exoot in het gehele Nearctisch
gebied.
De spanwijdte bedraagt tussen de 32 en 55
millimeter. De vrouwtjes zijn een stuk groter dan de mannetjes en vliegen
minder goed. De mannetjes hebben zeer sterk geveerde antennen. De vrouwtjes
hebben witte tot geelwitte voorvleugels met donkere zigzaglijnen. De
voorvleugels van de mannetjes zijn bruin. Het vrouwtje zet de bruine tot
geelachtige eieren af in bastspleten. Het legsel wordt afgedekt met een dikke
laag geelbruine haren van haar achterlijf. De volledig ontwikkelde rupsen
overwinteren in de eitjes. In het vroege voorjaar worden de jonge rupsjes met
behulp van spinseldraden verspreid door de wind.
De rupsen kunnen tot 7 cm lang worden en zijn
zeer variabel van kleur. Meestal hebben ze een grijze grondkleur en een
geelachtige lijntekening. Op de eerste vijf segmenten zitten meestal twee rode
en op de achterste zes twee blauwe rugwratten. De kop is licht geelbruin met op
de voorzijde twee zwarte strepen. Ze verpoppen in een los spinsel in
bastspleten van een boom of onder een steen.
zondag 17 juni 2012
Abonneren op:
Posts (Atom)